‘Vrouwen klimmen op de kansel’, kopte Trouw in juli. In een eeuw tijd van één naar elfhonderd vrouwelijke predikanten; het klinkt indrukwekkend, voor sommigen zelfs een beetje bedreigend. Maar is er daadwerkelijk sprake van ‘oprukkende vrouwen’? Een kleine zoektocht binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) leert dat dergelijke kreten weinig grond kennen. Het aantal vrouwelijke predikanten groeit jaarlijks met een halve procent. Als deze lijn zich doorzet zullen er pas in 2070 evenveel vrouwelijke als mannelijke predikanten zijn - de cijfers van kerkverlating even buiten beschouwing gelaten. Het ambt mag dan zijn opengesteld voor vrouwen, een vanzelfsprekendheid is het nog lang niet.
Op dit moment is vijfentwintig procent van het predikantenbestand binnen de PKN vrouw, in 2006 was dit twintig procent. ‘Ik zou al blij zijn als dit aantal op z’n minst op peil blijft!’, roept Jasja Nottelman, studentenpastor aan de PThU en voorzitter van de Oecumenische Vrouwensynode, uit. Zij ziet een toenemende orthodoxie binnen de PKN gezindte en is geschrokken van de gevolgen die dit heeft voor vrouwen die het predikantschap ambiëren: ‘Tijdens de opleiding krijgen ze te maken met mannelijke medestudenten die hen met de Bijbel in de hand ervan proberen te overtuigen dat ze niet op de kansel horen. Er is een tijd geweest dat dit een stuk minder speelde. Ik vrees dat vrouwen zich hierdoor laten afschrikken; we zien steeds minder studentes op de opleiding’.
Discriminatie
Anne-Claire Mulder, docente vrouwen- en genderstudies aan de PThU, bevestigt dit beeld en deelt deze zorg. Volgens haar zie je eenzelfde weerstand binnen de beroepspraktijk: ‘De anekdotische verhalen van vrouwelijke predikanten die ik hoor hebben allemaal een ondergrond van ongemak. Het bestuur van de kerk is altijd een mannenwereld geweest en dat is het gebleven tot op de dag van vandaag. De anekdotes maken duidelijk dat er in het werkveld vaak grenzen blijken te zijn aan de mate waarop vrouwen serieus worden genomen. De één mag het doen met een “goed gedaan meisje!” na de preek, de ander wordt nagefloten terwijl ze naar de kansel loopt’. ‘Meestal is het echter minder zichtbaar’, nuanceert Nottelman, ‘zoals wanneer het gaat om de financiën. Hardnekkig is het idee dat vrouwen zich daar maar niet mee moeten bemoeien’.
Voortgaand debat
Karin van den Broeke, preses van de PKN, herkent deze verhalen. Zelf heeft ze er in de tweeëntwintig jaar dat ze predikant is ook mee te maken gehad. Als beginnend predikant zei een collega tegen haar: ‘Als mens respecteer ik je, maar als vrouw hoor je gewoon niet in het ambt’. Volgens haar is de discussie over de vrouw in het ambt nooit weg geweest, laat staan dat deze heviger is teruggekomen: ‘Het is iets wat bij kerk-zijn hoort, zeker binnen de oecumene. In rooms-katholieke, orthodoxe en reformatorische kerken zijn de ambten niet opengesteld. Juist binnen de protestantse traditie is er veel ruimte voor vrouwen’. Haar eigen aanstelling getuigt hiervan, maar ook de positieve verhalen die zij hoort, bijvoorbeeld over gemeenten die na een vrouwelijke predikant niet gauw meer kiezen voor een mannelijke predikant. Volgens haar speelt de discussie vooral bij een gedeelte van de oudere generatie, de dominante tendens zou zijn dat vrouwen in ambten gerespecteerd worden.
Respect
Dit heeft ze tijdens haar eigen aanstelling ook ervaren: ‘Ik vond het spannend hoe de samenwerking met de orthodoxen zou gaan, maar dat is mij juist enorm meegevallen. De gereformeerde bond binnen de PKN heeft zich meteen respectvol uitgesproken: “We weten dat de vrouw in het ambt binnen onze kerken is toegelaten, dat is niet onze overtuiging, maar omdat deze openstelling er is, is het nooit de vraag geweest òf we een vrouwelijke preses zouden krijgen, maar wanneer”. Ze wilden mijn aanstelling niet gaan gebruiken om de discussie weer te openen. En andersom is dat ook het geval. Juist als vrouwelijke preses wil ik niet steeds dit thema aankaarten. Er is een tijd geweest dat ik wat dit betreft een stuk strijdbaarder was, maar daar sta ik nu anders in. Laat de Geest ook maar een beetje Zijn werk doen, denk ik dan’.
Toenemende orthodoxie?
Ook een toenemende orthodoxie herkent van den Broeke niet: ‘Het is waar dat de kleur van de kerk orthodoxer lijkt, omdat vrijzinnigen over het algemeen minder behoefte hebben om zich te profileren en daardoor de kerken verlaten. Tegelijkertijd kiest een ander deel ervoor vrijmoediger te spreken over het eigen geloof, ook in het publieke domein. Ik zou dit echter niet willen aanmerken als orthodox; er is hier geen sprake van een terug bewegen in de tijd, maar juist van een meebewegen met de tijd. Daarbij, als je kijkt naar het meest orthodoxe deel van onze kerk en je vergelijkt dat met vijftig jaar geleden – dan is er toch overduidelijk wat veranderd’.
Feminisering
Nottelman, Mulder en van den Broeke zijn het er over eens dat de discussie over de vrouw in het ambt, na openstelling ervan, niet afgesloten is. Hoewel in deze discussie de Bijbel de meest expliciete rol speelt, is er impliciet nog iets anders dat hier van belang is: de tendens om bepaalde ontwikkelingen feminisering te noemen. Spreken over ‘oprukkende vrouwen’, terwijl vrouwen statistisch gezien nog niet eens halverwege zijn, komt niet uit de lucht vallen. In hoeverre kunnen die ‘oprukkende vrouwen’ verantwoordelijk worden gehouden voor een zogenaamde feminisering van de kerk?
De kerk mist ballen
De kerk zou feminiseren; wordt zowel letterlijk als figuurlijk ‘vrouwelijker’. Mannen zouden zich er niet meer thuis voelen, waarmee de populariteit van een mannenbeweging als De 4e Musketier al gauw verklaard lijkt. ‘Een voetbalminnende, bierdrinkende man zal zich niet thuis voelen in de tedere symfonie van kleuren en beelden’, schreef theologiestudent Jan Bart Alblas in 2011 in PKN-magazine Woord en Dienst. ‘Bij het binnengaan in een kerk moeten mannen hun mannelijkheid buiten laten staan. Daar is geen plek voor’. De kerk is al met al geen plek voor echte kerels. ‘Wat een onzin’, vindt Mulder. ‘Je hebt er juist ballen voor nodig om op maandag op je werk te vertellen dat je zondag naar de kerk bent geweest. Zeker in deze tijd, waarbij religieuze betrokkenheid of geloven wordt gelabeld als ‘achterlijk’ of ‘irrationeel’, vrouwelijk. Bovendien heeft de huidige aandacht voor dienstbaarheid en zachtheid helemaal niets met vrouwen te maken. Het is een tendens die al in de jaren zestig is ingezet, als resultaat van een discussie onder mannen over wat het ‘regeerambt’ nu eigenlijk betekende. Had dat in navolging van Jezus niet eigenlijk een dienend karakter? Ik vind het heel bijzonder dat de term feminisering aan dit ‘dienen’ is opgehangen’.
Problematisch aan de term is het essentialistische perspectief op gender dat eraan ten grondslag ligt. Vaak wordt een getalsmatige feminisering (meer vrouwen) in verband gebracht met een zogenaamde figuurlijke feminisering (meer vrouwelijkheid). De aanname hier dat bepaald gedrag in essentie vrouwelijk of mannelijk genoemd kan worden, valt te betwisten. Het is een tamelijk essentieel punt waarmee je gemakkelijk de mist in kan gaan, wat ook blijkt uit Mulder’s woorden hierboven.
Meer vrouwen in de kerk
Wel is het waar dat er in de kerk meer vrouwelijke dan mannelijke belijdende leden zijn, zestig tegenover veertig procent. Dat maakt het echter nog niet meteen tot een feminien geheel. Het is bovendien daarbij nog maar de vraag of dit in de eeuwen hiervoor veel anders is geweest, stelt Mulder: ‘Onderzoek wijst uit dat veel mannen hun geloof over het algemeen op andere wijze beleven en uitten dan vrouwen en inderdaad, vaak is dat buiten de kerkmuren om’. Ook het gegeven dat verreweg het grootste gedeelte van de machtsposities nog steeds bekleed wordt door mannen pleit tegen dit idee van feminisering. ‘Waar hebben we het over’, verzuchten zowel Mulder als Nottelman.
Dienstbare kerk
Toch zou het te kort door de bocht te zijn om het hierbij te laten. Beiden benadrukken de noodzaak om je steeds af te blijven vragen of je iedereen weet aan te spreken. En wanneer dat niet het geval is, dat je naar mogelijkheden zoekt om dit wel te doen. Ook zien zij dat de kerk in de loop van de tijd in het algemeen inderdaad zachter en dienstbaarder is geworden. Je kunt van mening verschillen of dit een goede of slechte zaak is. Van van den Broeke mag het wat wel wat meer activistisch. ‘Maar’, stelt ze, ‘dat heeft helemaal niets met feminien of masculien te maken: er zijn genoeg mannen die zachte taal spreken, terwijl de vrouwen juist aanpakken’.
Emancipatie
Alle drie de theologen zien weinig heil in het gebruik van het woord feminisering, laat staan dat er sprake zou zijn van oprukkende vrouwen die dit in gang hebben gezet. Misschien is de term wel een illustratie van hun mening dat de aandacht op het genderperspectief aan het verslappen is. Zowel Nottelman als Mulder maken zich zorgen over de toekomst. Zal de kerk in staat zijn om de vooruitgang die het heeft geboekt te behouden? Zullen er inderdaad steeds meer vrouwelijke predikanten komen, of zal het aantal stagneren? Ook al wil van den Broeke het niet actief thematiseren, toch spreekt ook zij van een bepaalde terugval op dit vlak: ‘De aandacht is verslapt, mensen zijn er niet meer scherp op omdat ze denken dat de emancipatie al is voltooid. Maar dat is helemaal niet zo, ook niet in de kerk. Maar dan gaat het mij niet zozeer om de vrouw in het ambt, als wel om de oude rolpatronen die nog steeds springlevend zijn. Dat zie je terug in hoe de taken zijn verdeeld in de gemeente, maar ook in hoe er over God gesproken wordt. Zo is bijvoorbeeld God aanspreken als Vader heel eenzijdig en voor sommigen enorm pijnlijk. De gevoeligheid voor dit soort thema’s is op het ogenblik een stuk minder, en dat is wel een verlies’. Dat de aandacht voor inclusief taalgebruik steeds minder wordt, ook onder vrouwelijke predikanten, is een punt dat ook Nottelman en Mulder aankaarten.
De wereld achter de cijfers is complex. Dat het aantal vrouwen in het ambt groeit zegt op zichzelf niets, zelfs niet dat het een geaccepteerde zaak is - zo blijkt maar weer. ‘Maar’, benadrukt van den Broeke, ‘het is mooi dat we dit punt in de theologie hebben bereikt, dat de ambten binnen onze kerk zijn opengesteld. Dat is pure winst. En dan bedoel ik niet alleen voor de feministen of de vrouwen, maar voor de gehele kerk. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld, met de taak om Gods onvoorwaardelijke liefde te laten zien aan de wereld. Het is goed om dat met een veelheid aan mensen te doen, in alle verscheidenheid. Die meerstemmigheid is essentieel in het vormgeven van de kerk’.